Omdat Woudrichem groeit in de 10e eeuw, ontstaan er straten in de nederzetting. Waarschijnlijk werd de plaats
beschermd door een houten palissade en mogelijk een gracht. Omdat Woudrichem een vrij gebied tussen de hertogdommen
Brabant en Gelderland en het graafschap Holland is, gaat het economisch erg goed in Woudrichem. Het plaatsje groeit
uit tot de hoofdstad van het gebied.
Het graafschap Holland grensde aan het Land van Altena en de graaf van Holland wilde graag meer te vertellen krijgen
in dit gebied. In 1230 droeg Dirk van Altena zijn slot Altena – dit stond in Almkerk – en de
Woudrichemmerwaard over aan de graaf van Holland, om het vervolgens in leen terug te krijgen. Nu hadden de heren van
Altena twee leenheren. De heren van Altena bewoonden een kasteel, wat in Almkerk stond en niet meer bestaat, maar de
heuvel waar het kasteel stond is nog goed te zien aan de rand van de Alm bij Almkerk. De naam van de familie Van
Altena is in de 14e eeuw de naam geworden voor het hele gebied, hiervoor nog de Woudrichemmerwaard genoemd.
Graaf Willem III maakte in 1332 van gunstige omstandigheden gebruik om het leenheerschap van Altena te kopen; de
grafelijke riviertol van Niemandsvriend (bij Sliedrecht) werd in 1354 als grenstol naar Woudrichem verplaatst. Nu is
de heer van Altena alleen nog leenschuld verschuldigd aan de graaf van Holland.
In de latere middeleeuwen waren de heren Van Horne leenman van Altena, de familie Van Altena was inmiddels
uitgestorven. In 1357 wist graaf Willem V, tegen een belofte van hulp in de opvolgingsstrijd tegen Vlaanderen, stad
en lande van Heusden van Wencelaus en Johanna van Brabant te verkrijgen, maar hij overleed kort daarna. Zijn zoon
was nog erg jong en werd door zijn oom, Dirc Loef, aan de kant geschoven. Zo werd Dirc Loef van Horne de nieuwe heer
van Altena. Hij vestigde zijn gezag over het Land van Altena met militair geweld, en liet tegenover Woudrichem een
kasteel bouwen, Slot Loevestein. Na elf jaar verloor Dirk Loef zijn leen. Door toedoen van de nieuwe hertog van
Holland, Albrecht werd het teruggegeven aan zijn neef Willem VII van Horne. Slot Loevestein bleef wel zijn eigendom,
maar hij mocht het niet aan anderen dan aan de heer van Altena verkopen.
In 1386 geeft Willem VII van Horne opdracht voor de bouw van de stadsmuren om Woudrichem. In de Hoekse en Kabeljauwse
twisten was Willem aanvankelijk een bondgenoot van Albrecht van Beieren, graaf van Holland, maar raakte bij deze uit
de gunst. De leenrechten van Altena werden vervolgens aan Willem van Horne ontnomen en toegekend aan Albrecht's zoon
Willem van Oostervant, de latere Willem VI van Holland. Dit was een grote fout, want in 1392 was Willem betrokken
bij een samenzwering tegen zijn vader. De samenzwering mislukte en Willem vluchtte naar zijn kasteel bij Almkerk en
vandaar naar het zuiden. Zijn vader belegerde in 1393 de burcht en maakte die met de grond gelijk.
In 1394 sluiten vader en zoon weer vrede. In 1404 werd Willem VI zelf graaf van Holland en krijgt hij te maken met de
Arkelse Oorlog, een oorlog tussen Holland en de familie Van Arkel uit Gorinchem die was begonnen in 1401. Dit heeft
voor Woudrichem fatale gevolgen: als Willem dreigt om krijgsgevangenen te radbraken, steken Arkelsen vanuit
Gorinchem over naar Woudrichem en branden de stad plat. Willem wist de stad terug te veroveren in 1412, waarmee hij
de familie Van Arkel er definitief onder wist te krijgen. Dit had voor Woudrichem het onaangename gevolg dat
grafelijke tol naar Gorinchem in 1420 werd verplaatst.
Dit alles past in een onrustige periode op het einde van de Middeleeuwen in ons land. Allerlei adellijke families en
steden voerden met elkaar oorlog. We noemen deze periode de Hoekse en Kabeljauwse twisten, vernoemd naar de
verschillende facties binnen de elite van het graafschap Holland. In deze periode speelt een jonge gravin, Jacoba
van Beieren, een grote rol, haar naam is nog steeds verbonden met Woudrichem. In 1419 komen de belangrijkste edelen
met hun gevolg naar Woudrichem om te praten over de problemen van Jacoba met haar oom, Jan van Beieren. Jacoba was
de dochter van graaf Willem VI. In 1417 was Jacoba haar vader opgevolgd als gravin van Holland, Zeeland en
Henegouwen. Het was voor haar als vrouw erg moeilijk om gravin te blijven, alleen een sterke en machtige echtgenoot
zou haar kunnen helpen. Toen de Duitse keizer Jacoba's oom Jan van Beieren als opvolger van Willem VI aanwees,
laaiden de Hoekse en Kabeljauwse twisten weer op. Daarom werd in Woudrichem over de vrede onderhandeld, deze vrede
noemen we de ‘Zoen van Woudrichem’.
Deze vrede maakte geen einde aan de ruzie tussen Jacoba en haar oom. Jacoba vertrekt naar Engeland om daar steun te
vinden voor haar strijd. Ze trouwt met Humphrey van Gloucester, zoon van koning Hendrik IV van Engeland, maar hij
doet weinig voor Jacoba. Inmiddels was haar oom Jan van Beieren overleden, met Jacoba's neef Philips van Bourgondiƫ
als zijn erfgenaam. Hij neemt Jacoba gevangen en sluit haar op in Gent. In 1425 weet Jacoba te ontsnappen en via
Woudrichem vlucht ze naar Gouda. In 1428 sluit ze vrede met haar neef Philips, maar zij moet haar macht afstaan aan
Philips. Hiermee komt een einde aan een langslepend conflict, en Philips van Bourgondiƫ erkende in 1452 als hertog
van Brabant zijn recht als graaf van Holland op Heusden.
In de 16e eeuw trachten de heeren Van Horne van hun aanzienlijke positie in de Bourgondische Nederlanden gebruik te
maken om Altena tot een soevereine heerlijkheid verheven te krijgen. Het schijnt, dat Philips II er wel oren naar
had, maar de Nederlandse Opstand kwam tussenbeide. De positie van de heren Van Horne werd bij de splitsing tussen
Noord- en Zuid-Nederland dubieus en de Staten van Holland maakten in 1590 van de gelegenheid gebruik om alle rechten
van het geslacht Van Horne op Altena af te kopen.
Land van Altena - House of Horne
Canon van Altena